Al klauterend onder het overhangende rots gedeelte door, realiseerde hij zich dat dit pad niet of zelden was betreden. In de verte had hij een waterval gezien die leek te worden opgedronken door een enorme bek van vulkanisch gesteente. Bijna direct was de drang aanwezig om het binnenste van deze onverzadigbare trog te onderzoeken. Hij was al een behoorlijk stuk gevorderd maar het laatste stukje was echt kruipdoor sluipdoor.
Ver kon het echter niet meer zijn want een mist van waterdamp werd continue over hem uitgestrooid en gutste van zijn gezicht. Glibberend over de afgesleten kasseien kwam hij pas voor pas dichter bij zijn doel.
Hurkend kwam hij onder de laatste rotspartij vandaan. Daar stond hij dan, met voor hem een oase aan schoonheid. Een brede straal van zilver gekleurd water vond zijn weg naar beneden vanaf een zestig meter hoog gelegen rotswand. Haast in perfecte harmonie kletterde het water op de harde stenen, daarbij een deken opwerpend van miljoenen minuscuul kleine waterdruppeltjes. Het omringende groen versmolt deze weer tot kleine stroompjes zodat waar je ook keek het een groot symfonie was van neerdalend vocht. Voor hem openbaarde zich een waar plaatje dat zo uit een of nader sprookje was gehaald.
Ondanks het oorverdovende gekletter straalde het geheel een rust uit die hij nog niet eerder had ervaren.
Diverse soorten mos, overal stroompjes water en zelfs bloeiende plantjes in deze super natte omgeving lieten hem van de ene verbazing in de andere vallen. Hier komt nooit iemand. En toch was er iets in hem dat vertelde dat hij niet alleen was. Langzaam ronddraaiend op een groot blok steen speurde hij de omgeving af maar er was duidelijk niemand anders te bekennen. Opeens viel zijn oog op een stuk rots die een afwijkende vorm had. De restanten van het ooit vloeibare steen waren over het algemeen grillig, scherp en puntig van vorm. Deze echter niet. Hij deed een paar stappen naar voren en hield plots in.
Daar stond hij, oog in oog met een wel heel bijzonder figuur. Hij knipperde nog eens met zijn ogen maar deze bedrogen hem niet. Voor hem openbaarde zich een in licht omgeven vrouwenfiguur. De diepbruine amandel ogen keken hem strak aan. Haar als gouden draden omlijstte haar puntgave gezicht. Een weerspiegelende jurk omkleedde haar fantastische figuur en haar schoentjes leken wel gemaakt van het meeste frisse mos ooit gezien. Pas toen vielen haar oren op die half schuin naar achter met de punt omhoog door haar glanzende haar staken.
‘Wie ben…nee, wat ben jij?’
Alleen het geraas van massa’s vallend water vulde de sprookjesachtige ruimte.
‘Ik ben Annwfyn’ verhulde ze met zachte stem.
‘En ja, ik ben wat je nu denkt dat ik ben. Je had me eigenlijk niet mogen zien.
Ik dacht dat wegging toen je je omdraaide.’
Vol van verbazing stond hij aan de grond genageld en was niet in staat om enig woord uit te brengen.
‘Ik zal je doen vergeten’ ging ze vervolgens verder. Je mag daarvoor iets terug vragen. Wat zal dat zijn?’
Geen van de woorden kwamen binnen en voor hij er erg in had zie hij:
‘Ik wil zo graag naar mijn hotel.’
Zwetend werd hij wakker. Hij had bijna geen oog dichtgedaan. Gehinderd door het niet donker worden gedurende de zomermaanden was hij uitgeput en moe.
Hij keek op zijn horloge. Hij had net twee uurtjes geslapen en voelde zich gebroken.
‘Vandaag gaan we naar Ragnhildur Jónsdóttir’ hoorde hij naast zich.
Zijn vriendin was al even wakker en legde een boekje vol wetenswaardigheden over IJsland terug op haar nachtkastje.
‘Kijk ik naar uit. Wat kijk je nou?’
Blijkbaar had hij de meest onnozele blik opgezet die je bedenken kon.
‘Je weet wel, die vrouw die vecht voor het voortbestaan van de elfen, ook wel de elfenfluisteraar genoemd.’
‘Doe toch niet zo mal, elfen bestaan helemaal niet. Dat weet jij toch ook.’